In het aforisme, meer nog dan in het gedicht, is het woord god.
Op zichzelf is elk denkbeeld neutraal, of zou dat moeten zijn; maar het wordt bezield door de mens, opgepookt door zijn driften en wanen.
Moorden doet men alleen uit naam van een god of een nep-god.
Wanneer men weigert te erkennen dat ideeën inwisselbaar zijn, vloeit het bloed…
Een orgasme is een paroxisme, net als wanhoop; het een duurt heel even, het ander een heel leven.
Je zou je vrienden alleen lastig mogen vallen voor je begrafenis. En dan nog!
De samenleving, – een hel van wereldverbeteraars!
Wie zichzelf respecteert heeft geen vaderland. Een vaderland, dat kleeft.
Diepzinnigheid is voorbehouden aan hen die niet het ongeluk hebben dat ze behept zijn met gevoel voor het bespottelijke.
Elk plan is een verkapte vorm van slavernij.
De dood is een staat van volmaaktheid, de enige die binnen bereik van een sterveling ligt.
De ware morele elegantie bestaat in de kunst je overwinningen te vermommen als nederlagen.
Je bent mesjogge als je jammert over het verdwijnen van de mens, in plaats van uit te roepen: ‘Dat ruimt op!’
In de dierentuin. Al die beesten houden hun fatsoen, behalve de apen. Je voelt dat de mens niet veraf is.
Wij vergeten het lichaam, maar het lichaam vergeet ons niet. Vervloekt geheugen van de organen!
Bestaan is plagiaat.
Hoop is de normale vorm van waanzin.